herfst
vannacht, toen ik aan ’t zwemmen was
(het water was warm; het zicht was slecht)
zag ik na een poosje de bladeren pas
ze waren zo mooi; ze leken wel echt
één voor één reikte de maan ze aan
bladeren van zilver, dansend in licht
spelend, zich vleiend langs mijn gezicht
tot de ochtend kwam; het was tijd om te gaan
en nu, lieve maan, heb ik je gevonden
herken je gezicht, je stralende lach
zijn onze levens één geworden
en regeren wij samen nacht en dag